Eerstejaarsopdracht Irene van Schagen
    leerling verpleegkundige; 1979:

"IK BEN KLAAR VOOR DE REIS, 

MAAR NIEMAND WIL AFSCHEID NEMEN!"

.

 

DEATH.

 

 

Nor dread nor hope attend

A dying animal;

A man awaits his end

Dreading and hoping all;

Many times he died

Many times rose again.

A great man in his pride,

Confronting murderous men,

Casts Derision upon

Supersession of breath;

He knows death to the bone,

Man has created death.

 

       Wiliam Butler Yeats, 1933

 

 .............................................................................................................................................................................................

 Deze opdracht gaat over de dood en het sterven.

 Over het feit dat mensen eerst niet mogen sterven en op allerlei manieren in leven gehouden worden, en dat op het  moment dat de behandeling gestopt wordt de mensen al dood verklaard zijn vóórdat ze de laatste adem uitgeblazen  hebben.

 

 ...................................................................................................................................................................................................

 


 Dood; een veel besproken en nog vaker verzwegen onderwerp.

 Dood; het onontkoombare lot van ons allemaal.

 Dood; een eng en bijna verboden woord;

 Dood; de noodzaak van het leven;

 Dood; een ongrijpbaar mysterie, een ongrijpbaar feit.

 Dood; .........????????????!!!!!!!!!!!!...............

 

 

 Elk leven wordt met de dood geconfronteerd. Eerst via de dood van anderen en uiteindelijk door zijn eigen dood.

 Ongrijpbaar en niet in te denken: “de dood van jezelf”

 Is er leven na de dood?

 Is er leven zonder dood?

 Krijg ik een gouden stoel in de hemel, of is alles dan immaterieel?

 Overleef ik de dood, overleeft er iets van mij of valt ook de geest uiteen in de oorspronkelijke bouwstenen?

 Niemand weet een antwoord op deze vragen, en niemand zal ook ooit een antwoord weten. Sommigen menen een  antwoord gevonden te hebben, maar dat voldoet dan weer niet voor anderen.

       Zolang we zo gissend en wankelend tegenover de dood staan klampen we ons vast aan het leven zonder de dood  als een onderdeel daarvan te zien. Het leven is ons bekend en we kunnen er iets mee doen. We proberen een leven  te bouwen zonder verdriet, pijn, ongemak en onzekerheden.

 Tegen verdriet hebben we kalmerende middelen, ontspanningstechnieken etc., tegen pijn hebben we pijnstillers,  tegen ongemak hebben we allerlei technische foefjes en dingen, die geen ander doel hebben dan comfort scheppen,  en tegen onzekerheden hebben we hoogdravende theorieën, wetenschappen en sociale voorzieningen van de wieg  tot het graf.

 Maar datgene in het leven wat ons de grootste onzekerheid geeft blijft ongrijpbaar, dus...........

 Stoppen we ‘de dood’ weg en willen er niets mee te maken hebben. Er ontstaat een grote afstand tussen hen die ‘met  de dood in de ogen lopen’ en hen die ‘nog volop in het leven staan’.

 En zo kan het gebeuren dat er in een dichtbevolkt land veel mensen in de grootste eenzaamheid sterven.

 

 Bij de dood hoort het sterven.

       Soms sterft iemand in een paar minuten, seconden zelfs. Als iemand zeer plotseling om het leven komt, bv. door  een ongeluk, dan slaat de dood in als een bliksemslag en laat verwarring en verbijstering achter:”gisteren was alles nog  zo gewoon, en nu is alles kapot??!!

       Vaak ook is het sterven een sluipend proces van maanden of jaren, waarin degen die gaat sterven langzaam maar  zeker afscheid moet gaan nemen van alles wat hij in zijn leven gekend en liefgehad heeft.

       Voor iedereen komt het, als een blikseminslag of kruipend: het moment waarin onze eigen dood, die nu nog niet in  te denken is, een feit wordt.

 Maar hoe gaan we er vóór die tijd mee om? Hoe gaan we om met mensen die stervende zijn?

 

  Gaan we er eigenlijk wel mee om?

 

 Dáár wil ik het over hebben! Niet over de vraag hoe we met iemand die niet lang meer te leven heeft om moeten  gaan, want dat is een persoonlijke zaak, maar wel over de vraag of we er eigenlijk wel mee omgaan.

 De dood is zo uit het leven gebannen, dat ook de mensen die hun stervensuur naderen uit het leven gebannen  worden. Bij de confrontatie met de dood slaat de schrik ons om het hart. Dit verstoort onze rust en zekerheden, met  het gevolg dat deze mensen ‘weggestopt’ worden in een verpleeg-, of ziekenhuis.

 Het staat er misschien wel hard, maar toch is het een feit.

 Dan komen we terecht in een vicieuze cirkel:

  

vicieuzecircel

 

            De buitenwereld en degene die gaat overlijden scheiden zich van elkaar af, waarbij de gang naar het ziekenhuis  vaak de eerste stap is. Maar ook binnen het ziekenhuis draait de cirkel steeds nauwer en meer, tot er op het laatst nog  maar één persoon overblijft: degene waar het om gaat; degene die gaat overlijden. Steeds verder komt hij in een  isolement. Niet alleen door het proces dat zich in zijn lichaam afspeelt, maar ook door de reactie van de buitenwereld  daarop.

       Vaak is te zien dat evenredig bij de toename van de berusting bij de stervende de vechtlust tegen de dood bij de  omstanders toeneemt. De naderende dood wordt ontkend, het leven moet behouden worden.

 Hoe zal het voelen als je berust in je eigen dood, en de mensen om je heen komen je vertellen dat je toch die  medicijnen in moet nemen omdat je daar ‘beter’ van wordt. Hoe zal het voelen als je kenbaar maakt dat je afscheid wil  nemen en er wordt je verteld dat dat niet nodig is omdat je nog niet dood gaat?

 Hoe zal het voelen als je zelfs dat niet meer kenbaar kan maken?

 Hoe zal het voelen?

 

     Toch komt er een moment dat ook de medische wereld toe moet geven aan het lot; de zaak uit handen moet geven.  De behandeling wordt beperkt tot pijnstillers, kunstmatige voeding etc. etc.. Maar nog strakker kringelt de cirkel om de  stervende heen: een kamertje apart, want een stervende op zaal is een grote belasting voor de andere mensen op  zaal. Vooral als degene die gaat overlijden zijn spraakvermogen verliest is het isolement volledig. Daar komt nog bij  dat ook vaak vergeten wordt dat die mensen dan nog wel kunnen horen, dat het nog wel mensen zijn en dat ze nog wél  leven. Gebeurt het niet vaak dat deze mensen behandeld worden als doden die ademhalen????

 Hoe zal het voelen als er iemand je kamer binnenkomt, je infuus controleert en dan zo snel mogelijk weer verdwijnt?

 Hoe zal het voelen als er twee mensen bij je staan,  pratend over jouw lichaam en toestand alsof ze  het over iemand  anders hebben, geen woord tegen jou zeggend?

 Hoe zal het voelen als je haastig naar een andere ruimte gereden wordt, terwijl je de laatste restjes leven onder je weg  voelt slibben?

 

     Ik weet het niet; niemand weet het. Op het moment dat je het wél weet is het te laat om het nog aan anderen door te  geven. Maar moeten we dan wachten op dat moment om dan te kunnen zeggen, te móéten zeggen:”Als ik dit eerder  geweten had, dan had ik het altijd anders gedaan.” zal het isolement van iemand die gaat sterven niet vergroot worden  door het onbegrip van de mensen om hem heen?

       Ik wil nu een stukje beschrijven van mijn eerste confrontatie met het overlijden van iemand omdat ik denk dat het  hier erg goed op aansluit en omdat ik hoop dat iemand anders er nog iets aan heeft:

 

    “Witte jurken om het bed heen, die allemaal druk staan    bezig te zijn: ”Het infuus loopt niet goed.”,”Het loopt    af.”,”De pols wordt kleiner.”,”Er moet iemand bij blijven.”

 ‘n Toenemende rust, steeds meer mensen die iets anders te doen hebben. Sommigen proberen overtuigend te laten    merken dat dit een routinezaak voor ze is; voor anderen ís het een routinezaak. Let wel: HET is een   routinezaak, en  HET is dan het feit dat er iemand gaat sterven.

 Langzaam glipt iedereen weg en blijven er nog drie mensen over.

 Zr.X: “Wil jij erbij blijven?”

 Ik knik van ja.

 Zr.X.: “Is dit je eerste keer?”

 Weer knik ik.

 Zr.X.: “Het hoeft niet hoor; ik ben eraan gewend en de eerste keer is altijd eng.”

 Ir.  : “Ik wil graag bij mevrouw blijven.”

 Zr.X.: “Nou sterkte hoor, je weet wat je moet doen als het zover is hè?”

 Zr.X. verdween, ook voor haar was mevrouw al overleden   voor ze haar laatste adem uitgeblazen had. Trillend   bleef ik  achter; bang voor wat er gebeuren ging, en   toch zeker wetend dat ik niet weg wilde, me schamend voor wat er net  gezegd was. Ik ging bij mevrouw staan en pakte haar hand. Ik praatte wat tegen haar, en onlangs het feit dat ze niet    kon praten hadden we contact. We wisten allebei wat er   gebeuren ging; we voelden het naderen. Telkens weer als    mevrouw ophield met ademhalen schrok ik, en als ze weer begon ook.

 

 Steeds onregelmatiger werd het en toen

 een zucht,

 een paar keer slikken,

 stilte.

 

 Plotseling besefte ik me door en door,

 dat de zucht die ik zag haar laatste was.

 Ik leef nog,

 Zij niet meer.

 We waren er samen en ineens was ik er alleen,

 zij was niet meer.

 Trillend stond ik daar

 verbaasd, verwonderd, ervarend.

 De oneindige rust, heersend in enkele seconden.

 De noodzaak van het leven

 Absolute stilte

 Geen ademhaling meer

 Geen polsslag meer

 ‘n Ontzield lichaam.

 Een briesje nam haar laatste gedachten mee,

 blaadjes ritselden.

 Het lichaam bleef achter,

 bij mij;

 het lichaam dat het hare niet meer is.

 

 

    Ik wachtte nog even en belde toen. Vanaf dat moment is er geen ruimte meer voor het mysterie. Dezelfde  jachtigheid als van een uur geleden komt weer terug. Drukte over het feit dat er niet gelet is op de tijd dat mevrouw  overleden is, stilte over de manier waarop mevrouw overleden is.”

 

 Is dit omgaan met de dood?

 Is dit omgaan met een medemens in zijn laatste minuten?

 Of is het ontwijken en afstand nemen, en maak je dan niet een hoop kapot wat nooit meer goed te praten is?

 

    Vragen, vele onbeantwoorde vragen.

 Zou er niet een stap in de goede richting gezet worden als iedereen meer vertrouwd gemaakt werd met de dood door  de dood niet meer zo weg te stoppen?

 En zou acceptatie van de dood als zijnde een deel van het leven ook niet een veel grotere rust tijdens dat leven  teweeg  brengen?

 Ik geloof van wel, want hóé ver de dood ook weggestopt wordt, eens staan ook wij ervoor, en dan kúnnen we er niet  meer omheen,

 en dan komt de angst: omdat we iets totaal onbekends tegemoet gaan, waar we

 nooit bij stil gestaan hebben, en omdat we wel weten dat wij nu aan de beurt zijn

 om weggestopt te worden.

 

 Een groot deel van deze angst zou volgens mij wegvallen als we vertrouwder waren met de dood. Want het kan ook  mooi zijn.

 De rust als het volbracht is; het mysterie.

 De dood kunnen we immers geen van allen ontlopen, maar zou de angst ervoor niet te overwinnen zijn?

 

-----------------------------------------------------------------------------------------------


 

<